Les 2: Verschillen tussen verschillende transportmiddelen

 

Lesdoelen:

  • De leerlingen kunnen de vijf aspecten uit les 1 tegelijkertijd toepassen op een door hun gekozen transportmiddel.
  • De leerlingen vergelijken verschillende transportmiddelen op de volgende aspecten: prijs/kosten, snelheid, grootte, veiligheid en verbruik en concluderen welk voertuig het meest gunstig op het gebied van één aspect.
  • De leerlingen oefenen met het opzoeken van bruikbare informatie in informatieve boeken of op internet met bijvoorbeeld een zoekmachine als Google.

 

Materialen:

  • Eén computer per groepje
  • Een aantal informatieve boekjes over transportmiddelen of over de in de les behandelde aspecten
  • Werkblad 1 (zie leerlingengedeelte 5/6)

 

Inhoud: Deze les is een verbreding van de tweede les. In de eerste les hebben de leerlingen één begrip onderzocht dat van toepassing is op een transportmiddel. In deze les gaan ze meerdere criteria toepassen op eenzelfde transportmiddel.

 

Confrontatiefase: Je vraagt de leerlingen bij aanvang van de les hoeveel verschillende voertuigen ze kunnen opnoemen. Je kan hierbij een spelvorm gebruiken waarbij je de leerlingen tegen elkaar laat opbieden. Je begint te vragen wie er één weet, dan twee, dan drie enz. Als er nog één iemand over is laat je diegene de voertuigen opnoemen. Schrijf mee op het bord. Complimenteer de leerling en vraag de andere leerlingen of ze nog andere voertuigen weten. Welke voertuigen zien ze voorbij komen in de buurt? Vul met behulp van de leerlingen de lijst op het bord aan. Probeer zover mogelijk te komen met de hele groep. Denk aan fiets, rolstoelkruiwagenstepskateboardrolschaatsen, lastdier, paardentram, autovrachtwagen, bus, motor, scooter, brommer,  vrachtwagen, ambulancebrandweerautotaxi, tram, trein, metro, boot, vliegtuig, helikopter, kabelbaan.

 

Opzet onderzoek: Je verdeelt de leerlingen, net als in les 1, in groepjes van vier en je laat hen overleggen welk voertuig ze vandaag het liefste zouden willen onderzoeken. Ze mogen kiezen uit de volgende onderwerpen: auto, motor, scooter, brommer, trein, boot, vliegtuig, fiets, bus, tram of metro. Zorg ervoor dat voertuigen niet door meerdere groepjes worden onderzocht. Na het vaststellen van de indeling vraag je de leerlingen of ze nog weten wat ze in de vorige les (over de auto’s) hebben onderzocht. De leerlingen zullen in ieder geval hun eigen onderwerp nog weten. Schrijf ze allen nog eens op het bord: prijs, grootte, snelheid, veiligheid en verbruik (milieuvriendelijkheid). Vertel dat de leerlingen vandaag alle vijf de aspecten gaan onderzoeken voor hun gekozen voertuig met het groepje. Deel vervolgens één werkblad per groepje uit (zie leerlinggedeelte groep 5/6, werkblad 1)  en loop de vragen met de leerlingen door. Laat hen in stilte het werkblad doorlezen waarna ze vragen kunnen stellen over het werkblad. Zijn er onduidelijkheden of woorden die ze niet kennen?

 

Onderzoek: Vertel dat de leerlingen de antwoorden gaan zoeken op de vragen van het werkblad en dat ze dit op twee manieren kunnen doen. Ze kunnen de antwoorden zoeken op het internet, via bijvoorbeeld Google of andere zoekmachines. De tweede mogelijkheid is om de antwoorden te zoeken in de schoolbibliotheek of in de door jou meegebrachte informatieve boekjes. Benadruk dat ze met het groepje één werkblad maken dus dat het belangrijk is dat ze als team te werk gaan. Laat ze zelf afspraken maken. Twee mensen per groepje kunnen op de computer. Wie gaan dat doen? En wie gaan lezen in de boekjes? Ook kunnen ze afspraken maken over wie welke vraag onderzoekt of misschien willen ze wel met z’n allen tegelijk aan dezelfde vraag werken. Laat ze twee of drie minuten afspraken maken en evalueer kort per groepje wat er is besproken. Laat ze één ding noemen. Dan mogen ze aan het werk. 

 

Presenteren resultaten + conclusie: Na ongeveer een kwartier vraag je de leerlingen te stoppen en je laat de groepjes de resultaten aan elkaar presenteren. Je roept per groepje twee leerlingen (één leerling die op de computer heeft gezocht en één leerling die in de boekjes heeft gezocht) naar voren die vertellen welk voertuig ze gekozen hebben, wat volgens hun de antwoorden op de vragen waren en hoe ze hierbij gekomen zijn. Vraag vooral door naar hoe ze tot een antwoord gekomen zijn. Zo kun je evalueren hoe ze te werk gegaan zijn en dan kun je vervolgens een tip geven over hoe het eventueel anders/beter kan. Tot slot vraag je de leerlingen per onderwerp wat het meest gunstige voertuig is. Dus bijvoorbeeld bij het eerste onderwerp, snelheid (zie werkblad 1): Als je haast hebt, welk van jullie gekozen voertuigen kan je dan het beste nemen? Of bij het derde onderwerp, grootte: Als je op reis gaat en je hebt heel veel bagage, welk voertuig kan je dan het beste kiezen? Laat de leerlingen opstaan als ze denken dat het voertuig wat zij onderzocht hebben het meest gunstig is. Je kan de leerlingen, indien er genoeg tijd is, vooraf per groepje laten overleggen of ze wel of niet gaan opstaan. Nadat de leerlingen wel of niet zijn gaan staan, voer je klassikaal een korte discussie. Bedenk hierbij dat er vaak niet één juist antwoord is. Het is bijvoorbeeld niet te zeggen welk voertuig het over het algemeen het goedkoopst is, want dat hangt af van de reparatiekosten en hoeveel je het voertuig gebruikt etc. Laat de kinderen inzien dat meerdere factoren een rol spelen en laat ze hierin meedenken.

 

Differentiatie: Differentiatie van interesse, vaardigheden, niveau en tempo. De leerlingen mogen per groepje bespreken welk voertuig ze kiezen. Ze kiezen dus zelf wat ze gaan onderzoeken. Hierbij kunnen ze kiezen voor het voertuig wat ze het leukst vinden. Ditzelfde geldt voor het onderzoek zelf. Ze kunnen bijvoorbeeld ervoor kiezen om op de computer te kiezen als ze liever zoeken op internet dan in een boek. De differentiatie van niveau is terug te vinden in het werkblad en met name in de interpretatie van het werkblad. De leerlingen worden vrijgelaten in de interpretatie van de meeste vragen en ze zijn ook vrij in de manier van aanpak. De leerlingen kunnen het zich zelf dus heel makkelijk maken door te schatten of juist heel moeilijk door een nauwkeurige berekening te maken. Tevens is vraag 5 op het werkblad vermeld als extra. Dit komt omdat het begrip verbruik voor de leerlingen veel lastiger zal zijn als de andere begrippen. Dat de vragen extra zijn, geeft aan dat de leerlingen ze mogen maken als ze daar tijd voor hebben. Dit is afhankelijk van het tempo van de leerlingen waardoor er dus sprake is van differentiatie van tempo.