Les 1: Verschillen tussen oude en nieuwe auto’s

 

Lesdoelen:

  • De leerlingen kunnen interviewvragen opstellen die leiden tot een antwoord op de onderzoeksvraag.
  • De leerlingen kunnen hun resultaten samenvatten en presenteren aan de klas.
  • De leerlingen leren vijf verschillende aspecten waarop oude en nieuwe auto’s van elkaar verschillen.

 

Materialen:

  • Potlood en papier
  • (Digi)bord

 

Inhoud: De leerlingen gaan deze les onderzoeken welke verschillen er bestaan tussen oude en nieuwe auto’s.

 

Confrontatiefase + aanrommelfase: Tijdens de introductie van de les schrijf je op het bord het woord ‘auto’. Vraag de leerlingen waaraan ze denken bij een auto. Laat hen zoveel mogelijk opnoemen. Schrijf nog niets op. Vraag hen vervolgens voor te stellen dat ze met hun ouders meegaan om een auto te kopen. Waar let jij op als je een auto ziet? En waar zouden je ouders op letten als ze de auto gaan kopen? Schrijf nu alles op wat ze noemen rondom het woord op het bord in kernwoorden. Vul hen aan als het nodig is. Zorg dat in ieder geval de volgende begrippen op het bord staan en zet een cirkel om deze woorden: prijs, grootte, snelheid, veiligheid en verbruik (milieuvriendelijkheid).

 

Opzetten onderzoek: Maak vervolgens groepjes: laat de leerlingen per aspect hun hand opsteken als ze dit aspect willen onderzoeken. Zorg ervoor dat alle aspecten uiteindelijk worden onderzocht door een groepje van vier of vijf leerlingen (afhankelijk van het leerlingenaantal). Mochten er veel leerlingen voor een bepaald aspect kiezen, kun je mogelijk twee of meer groepen maken, maar zorg ervoor dat elk aspect onderzocht wordt. Leg daarna uit wat de opdracht is. Vertel dat ze zo gaan lopen (4 min.) met de hele groep naar een autobedrijf (Berg en Wiggers Autobedrijf vd, De Wittenkade 182, 1051 AP Amsterdam) en dat ze daar aan twee mannen die daar werken vragen mogen stellen. Deze personen zullen de oudste en de nieuwste auto die ze daar hebben laten zien. Jullie gaan onderzoeken wat de verschillen zijn tussen de oudste en de nieuwste auto voor jouw keuze door vragen te stellen aan de mannen. Dus bijvoorbeeld als je snelheid hebt gekozen: welke auto is sneller? Hoe snel kunnen de auto’s? Maar het is ook heel belangrijk dat je vraagt waarom de ene auto sneller kan dan de andere. Vertel dat ze kunnen doorvragen met vragen als: Hoe kan dat? Waarom is dat? Vat de opdracht samen. Jullie moeten dus twee dingen uitzoeken. Ten eerste: wat zijn de verschillen tussen een oude en een nieuwe auto op het gebied van jouw gekozen onderwerp en ten tweede: hoe kan het dat de auto’s verschillen. Laat de leerlingen met hun groepje nu minstens drie vragen bedenken en opschrijven die ze straks kunnen stellen. Meer mag altijd. Voordat je met de leerlingen naar het autobedrijf gaat, laat je de leerlingen de rollen verdelen. Twee leerlingen stellen de vragen en twee leerlingen nemen potlood en een schriftje mee om de antwoorden op te schrijven.

 

Onderzoek: Het onderzoek vindt plaats tijdens de buitenactiviteit waarbij de helft van de leerlingen vragen stelt aan de twee medewerkers van het autobedrijf en de andere helft de antwoorden (bondig) opschrijft.

Presenteren van resultaten: Bij terugkomst in de klas na het bezoek aan het autobedrijf waarin de kinderen groepje na groepje de vragen aan de medewerkers hebben gesteld evalueer je klassikaal of de leerlingen antwoorden hebben gekregen op de vragen en of ze de antwoorden hebben begrepen. Laat de leerlingen als eerst kort bespreken wat ze gaan vertellen. Vervolgens laat je de leerlingen weer de rollen verdelen; twee leerlingen gaan presenteren voor de hele groep wat zij hebben onderzocht, welke vragen zij hebben gesteld en welke antwoorden zij hebben gekregen. De andere twee leerlingen stellen achteraf bij een andere presentatie vragen en geven feedback (bijvoorbeeld in de vorm van een top en een tip). Help waar nodig met het verdelen van de rollen. Tot slot laat je de duo’s de bevindingen presenteren. 

 

Differentiatie: Differentiatie van interesses en differentiatie van rollen (vaardigheden). Tijdens deze les wordt er gedifferentieerd op interesse. Niet alle leerlingen houden zich bezig met hetzelfde onderwerp. Ze hebben namelijk in een klein groepje overlegd welk onderwerp ze wilde onderzoeken. Ten tweede vindt er ook differentiatie van rolllen of vaardigheden plaats. De leerlingen moeten namelijk tijdens de les tot tweemaal toe de rollen binnen de groep verdelen. De eerste keer kan er worden gekozen om vragen te stellen of om de antwoorden samen te vatten en te verwerken. Beide rollen vergen andere vaardigheden. In tweede instantie kunnen de leerlingen hun resultaten presenteren of kunnen ze feedback geven en vragen stellen aan een andere groep. Ook deze verschillende rollen vergen andere vaardigheden.